
Ontsproten uit de vruchtbare natuur
Ik klauw met mij vingers in de kleiige grond en kneed de donkere massa fijn. Een rauwe, rottende lucht bereikt mijn reukorgaan, lekker. Ik kijk naar de riek die tegen het hek staat, voel een steek in mijn rug en ga in de kathouding. Hiervoor duw ik mijn blote knieën nog wat dieper in de aarde en maak ik mijn rug krom. Tevreden kijk ik om me heen naar de omgewoelde aarde. Nu is het nog een donkere, regelmatig, omgeploegde massa, maar voor mijn geestesoog verschijnen al de eerste perfecte, frisse blaadjes van de veldsla die ik zaaien zal, daar vlak bij het poortje. Achterin komen de lange slierten met grote bladeren en nog grotere vruchten van de pompoen en courgette die ik eerst in de kas in kleine potjes zal kweken. Links van mij ga ik palen met een net ertussen zetten waar planten tegenop zullen klimmen die knapperige sperzieboontjes zullen gaan voortbrengen. En daar, aan de andere kant… “Auw!” Vanuit het niets wordt de zijkant van mijn hoofd ineens geraakt door een rond projectiel. “Mama, mama, foeballe!!!!!!!!!” Mijn jongste komt met mollige beentjes op gele regenlaarsje, waar kapotte knieën uitsteken, enthousiast aanrennen. Ik pak de bal die een eindje verderop is blijven liggen, bij het poortje, waar de veldsla is gepland en ren uitgelaten naar haar toe. Naar mijn dochter, die dan misschien niet ontsproten is uit de vruchtbare aarde, maar wel is uitgegroeid tot dit perfecte, frisse kind van moeder natuur.