Totally bonkers

Totally bonkers

Waarom lijkt een raaf op een schrijftafel? Het was een lange reis naar hier. Zo’n lange reis heb ik al in geen jaren meer gemaakt, of was het nog vorige week? Ach ik weet het niet, de tijd is allang mijn vriend niet meer. Al sinds ik hem gedood heb met verveling. Eerst heb ik een heel eind gelopen, toen ik bij een station kwam, ben ik daar natuurlijk in de trein gestapt. Ik kreeg veel aandacht in de trein, mensen hadden het over carnaval en dat het vroeg mooi weer was, weer wat met tijd, de tijd waar ik niet meer bevriend mee ben. Daarom besloot ik uit te stappen bij de volgende halte, maar het lopen was ik erg snel moe. Het was ook geen probleem een lift te krijgen, maar waar naar toe? Ik maakte er een raadsel van, want daar houd ik van. De mensen van die auto hadden het goed geraden en hier ben ik nu. Het is mooi hier, met veel bomen waarachter je kunt verstoppen, een vennetje en laag struikgewas. Het zand van de paden is erg los, maar daar hoef ik niet te blijven, ik kan heen waar ik wil, ben nu vrij. Een raaf heb ik ook al gezien, de schrijftafel niet…Er lopen mensen door het mulle zand, keurig op de paden, ik bespied ze vanachter de bomen. De bomen zijn mijn vrienden, zei verraden mij niet. Daar was die vrouw met die vijf honden. Bij het vennetje laat ze hen los, ze rennen alle kanten uit, dat vond ik niet zo leuk. Ze roept naar ze en gooit met stokken, maar nooit raak, één keer rakelings langs me heen, dat vond ik niet zo beleefd, zelfs grof. Toen dat rot mens eindelijk weg was met haar roedel, was daar weer een hond. Niet zo groot dit keer en aangelijnd. Aan het eind van de lijn een meneer op leeftijd en daar weer aan vast een mevrouw met een bril en wit haar. Bah, oude mensen, daar houd ik ook niet van. Ik besluit me wat te verplaatsen, ik kan immers gaan en staan waar ik wil, ik ben immers vrij. En dan zie ik ze, ze zijn met zijn drieën, één van hen is al best oud, maar dat geeft niet, ze hebben het gezellig met elkaar, dat zie en hoor je, het straalt er van af. Twee van hen horen bij elkaar, ze kijken elkaar gelukkig aan, houden elkaars hand vast en keuvelen gezellig met zijn drieën. Dan maakt de jonge vrouw zich los, kijkt naar beneden. “Loop maar door” gebaart ze naar de rest, “even mijn schoenveters strikken”. “Ja ja” zeggen de beiden mannen en sjokken verder door het mulle zand richting het vennetje, dit is mijn kans. “Hallo” zeg ik, met mijn liefste glimlach als ze opkijkt. Ze heeft rode krullen, net als ik maar geen hoed op, zodat de wind vrij spel met haar krullen heeft. “Je haar moet geknipt worden” zeg ik nog, voordat ik haar met een vlugge beweging beet neem en het struikgewas in sleep. Dat komt goed uit wan ik heb een schaar, die hadden ze, daar waar ik vandaan kom, gewoon op een  kast laten liggen waar ik hem weg kon nemen. Er is later nog naar geïnformeerd, maar ik kan heel lief glimlachen, ze noemen mij ondeugend en laten me met rust, zolang ik mijn pillen slik, maar nooit de blauwe, de blauwe nooit. Die bewaar ik achter mijn verstandskies en daarna in de wc, want mijn verstand wil ik graag te vriend houden net als de tijd, wat helaas nooit gelukt is. Met mijn knie houd ik haar tegen de grond, met mijn linkerhand druk ik een klont aarde in haar mond, want ze gilt en dat is niet fijn en ook niet nodig, want dat stoort mij bij mijn werk. Ze draait met haar hoofd heen en weer, zo wordt het moeilijk een lok haar te knippen, straks raak ik haar oog en dat is jammer, want dat wilde ik later doen. Omdat ze zo onrustig is ga ik boven op haar schoot zitten en raam de schaar een paar keer in haar borst en buik, net zo lang tot ze niet meer beweegt. Nog een paar keer in haar ogen en dan is ze bijna net zo mooi als ik, met al dat rood. Ik kan er niet lang van genieten, ik hoor iemand roepen: “Isabel, Isabel! Waar ben je?!” Geheel onnodig, dat zal ze nu niet meer kenbaar maken. Ik sta op loop een stukje terug naar mijn oude vriend boom. De roeper staat stil en ziet me. Hij richt de lens van de grote camera, die met een band om zijn nek hangt, mijn richting op. Even draait hij wat aan het cilindervormige ding. Als hij ziet dat ik hem gezien heb, houdt hij de camera iets opzij en lacht wat onbeholpen naar me. Ik wandel met mijn braafste glimlach naar hem toe, geduldig blijft hij staan, klaar om al mijn vragen te beantwoorden, al mijn vragen ja. Wanneer ik klaar met wurgen ben en ik het lichaam van de man met behulp van de camera en zijn handige riem van het pad af gesleept heb en achter mijn vriend boom heb gelegd, hij past wel even op hem, ga ik opzoek naar nummer drie. Ik hoef niet lang te zoeken. De wat oudere man staat geduldig te wachten op zijn metgezellen bij het vennetje. Af en toe schopt hij een kluit aarde in het water, of gooit een steentje naar een eend, die dat arrogant negeert. Dat vind ik niet aardig. De man is zo in gedachten verzonken, zodat hij mij niet opmerkt als ik hem van achteren besluip en dat terwijl ik er toch niet onopvallend uit zie. Sluipend kom ik naar voren, als een gevaarlijke, soepele rode tijger sluip ik met een vloeiende bewegingen en mijn handen vooruit nader. Nu ben ik heel dichtbij, kan hem bijna aanraken. Om die heerlijke spanning op te bouwen, wacht ik even…. Dan, een fikse duw, met al mijn kracht, die ik al die jaren in de instelling opgespaard heb voor dit moment. De kerel duikelt in het water, niet aarzelen nu met een sprong ben ik aan de waterkant. Het water is niet erg diep. Ik moet moeite doen het hoofd onder het waterniveau te houden, het lichaam spartelt heftig en verzet zich tegen de dood, waardoor ik erg nat wordt en vies bovendien en dat terwijl het bijna theetijd is en ik mijn pillen moet nemen, maar nooit de blauwe, nooit de blauwe.   

Where is my prescription?
Doctor, doctor please listen
My brain is scattered
You can be Alice, I’ll be the mad hatter.
(Melanie Martinez – Mad Hatter)

Reacties zijn gesloten.